'K ben Sinterklaas niet, en zit zonder geld.
In deez' verdoemde crisis, eerst mijn baan,
Toen liep de vrouw des huizes hier vandaan,
En ben 'k ook nog door een burn-out geveld.
Zo snel, de gang van een voorname haan,
Een speler in 't maatschap'lijk schoffelveld
Tot hulplooz', zelfgekweld' pantoffelheld.
Ziehier de ondergang; ik was Brahmaan.
En steeds vereerde 'k Haar, de Poëzie,
De harmonie van alle Schone Gunsten:
In plaats van liefde, b'dreef ik prosodie,
En op 't kantoor, orakeld'ik de Kunsten.
En nu! Tant pis! Zie ik het Brandend Licht:
Begin in Al's naam nooit aan Het Gedicht.