Nu zou hij haar bezoeken, bij de winde,
Al was hij daartoe jarenlang te laf.
Maar kom, het ging hier om een teerbeminde,
Die daar maar lag te rotten in een graf.
Hij stond er wat verloren. Sloeg linksaf
Een kavel in en liep gelijk een blinde.
Nadat hij uren zocht—het was zo maf!
Bleek naam noch steen noch bloedverwant te vinden.
Hij rende, koortsig spiedend, langs de heggen,
Het hoofd naar wanhoop hergemodelleerd;
Hij móest haar zien. Hij moest haar zoveel zeggen!
Uiteindelijk—zijn vader geprobeerd.
Die wist het telefonisch uit te leggen:
”Ja jongen, oma is ook gecremeerd.”