Ik heb een brief op zak, een zware last,
Om namens de belasting mee te delen,
Dat ze failliet zijn, tot verdriet van velen,
Er is één troost, daar houd ik mij aan vast:
Gelukkig zijn, vóórdat ik ben gekomen,
De wilde dieren hun al afgenomen.
Ik heb een brief op zak, een zware last,
Om namens de belasting mee te delen,
Dat ze failliet zijn, tot verdriet van velen,
Er is één troost, daar houd ik mij aan vast:
Gelukkig zijn, vóórdat ik ben gekomen,
De wilde dieren hun al afgenomen.
Ik ga wel dood natuurlijk, wordt begraven,
maar prompt daarop volgt mijn herrijzenis
doordat ik velen met mijn lijf zal laven.
Ik keer weerom in al wat levend is,
ik heb voor allebeest de rijkste gaven,
ik vorm voor tor en worm de rijkste dis;
en hangt men mij, voor gieren en voor raven.
Atomen, moleculen blijven immer:
in water, lucht, de aarde of het vuur.
Of worden Licht – verdwijnen doe ik nimmer,
ik keer – ha Kees! – terug in de natuur.
Zo zal ik bij mijn nabestaanden blijven;
ook nabestaand, alleen in andere lijven.