Ik belde de politie, 1-1-2 Er klinkt gekrijs, gekreun, kom snel, maak voort Er wordt gemarteld, erger nog ... gemoord Nee nee, dit is beslist geen barenswee
Gelukkig viel het achteraf wel mee Een potje vrouwentennis op TV
De zelfbenoemde poëzie-elite Vond hem als dichter maar van laag allooi Zijn rijmkunst, in haar ogen, was geklooi Waarop zij van haar toren uit kon schieten.
Ik denk niet dat het hem echt kon verdrieten Dat men hem in die toren zag als prooi. Hij deed naar die eliteplek geen gooi En ging er ook het liefst niet op visite.
Hij kon van strakke vormen juist genieten En wilde zijn gedachten in de plooi Van sonnettettes en sonnetten gieten
Ik houd voor hem een welgemeend pleidooi Want hij behoorde tot mijn favorieten. Ik vind zijn verzen ‘Onverwoestbaar mooi’.