Dank voor je reactie, Hendrikje! Je leest het prachtig en naar intentie, ook wel. Ik denk dat het gedicht onder de categorie 'horror' valt.
In 'nog' zit verstopt dat er toch eens een 'nieuw begin' geweest is.
Als het om de enjambementen gaat (of het rijmschema)...ik vind ze vooralsnog niet storend, wellicht zelfs zinvol als ik de inhoud beschouw. Daarmee noem ik een Shakespeareaans schema zinvol, maar goed.
Hier en daar is grammatica wellicht ondergeschikt gemaakt aan zaken als metrum en informatieoverdracht. Ik vind het wel mooi

.
Het is, kort gezegd, een explicitering van ervaring van wat in het christendom 'Hel' en in de filosofie volgens mij epochè genoemd wordt. Goddank ken ik sedertdien ook ataraxia.
Hier is het exposé dat verklarend kan zijn als je het leuk vindt. Ik heb de eerste alinea's geschrapt om het kippenhok niet op te schudden. En dat van die asymptoot is natuurlijk onzin.
De mogelijkheid van hel en hemel, exponenten van een binair systeem zoals de visuele representatie van yin en yang, alhoewel de circulaire component missend, is afschrikwekkend genoeg om serieus te nemen: niemand ontkent het bestaan van pijn en genot, angst en verrukking. Sommigen doen de Hel af als een irrealiteit waarmee de kous af is. Anderen, die het leven zinloos genoeg vinden om op de hemel te hopen, of die van oudsher een rotsvast vertrouwen hebben in het eeuwig Sublieme, ontkleden zich door naar Christelijke doctrine “God is goed!” te roepen en daarmee besluiten dat de Hel wel bestaan moet, maar er niemand in kan zitten.
Het gedicht beschrijft zowel realisering als realisatie. Realisering van het door mij talig-palindromisch gevatte moment dat orgasme, dood en Weten samenbindt in een ontploffen van de waarneming van het Zijn: het Zijn, weet waarnemer plots en nadat men hier naartoe gewerkt heeft in een steeds moetend duiden van wat waarneming doorgeeft (zoals men ook wel naar een orgasme toewerkt), is niet meer dan een continuerende, sinds eeuwig durende en altijd voortdurende (en altijd en eeuwig zijn lange tijdsbestekken) loop die plotseling herkend is! Wauw! Hemel der hemelse hemelen!!!
Het fluitje is wel prijzig: enkele fracties van seconden later (“Oooh ja zeg nou nou. Huh?”) daalt het besef in dat vanaf dat enkele, éénmalige moment van orgasme, dood en weten in wat Leven heet, niets anders meer zal worden kunnen waargenomen dan diezelfde loop…dit besef, vergezeld van wat niet anders te omschrijven valt dan een oerschreeuw—ik stel mij zo voor dat Pentheus’ moeder zo geschreeuwd heeft—is de realisatie van de Hel. Geheel natuurlijk (maar per wanneer?) wordt dit gegeven geflankeerd door één van de meest ondergewaardeerde der emoties: berusting. Het doet er weinig aan af.
Er is zijn, ziet u? Ja, u ziet, dus er is zijn, en u denkt, dus u bestaat. En bent. Maar dit ‘bennen’ is… Een eeuwig voortmalend Zijn dat zo nu en dan zelfbewust wordt en Zich Realiseert…het is het moment waarop de asymptoot f=1/x de nullijn raakt (of overslaat, en daarin ligt verlichting) en de möbiusband des levens in de lengte doorknipt (dit kunt u thuis eenvoudig doen met een stuk papier, plakband, schaar en te verbluffen gezelschap).
Er zijn escapes te bedenken, maar reken er niet op dat ik ze u vertel. Mijn psychiater heeft nieuwe patiënten nodig. Over de cirkel die alle menselijke emoties raakt en uiteindelijk niet anders dan kan leiden tot een nieuw NIN (een èchte paradox!) en die herhaaldelijke, onafwendbare beleving van de Hel impliceert, zwijg ik ook—daar gaat het gedicht niet over. Het gaat over beleving, realiseren, van Hemel & Hel. Veel erger is overigens de bewuste Hellevaart, waarvan ik mij afvraag of ik deze ooit in woorden zal kunnen vatten en waarvan ik maanden slecht heb kunnen slapen.
En nu zoet slapen.