Ik zit hier aan de waterkant te dromen,
maar het is tijd, ik moet nu maar eens gaan.
Ik denk als steeds: Hoe kon het zover komen
dat jij besloot dat ik had afgedaan?
Ik had gehoopt om samen op te stomen,
maar dat vooruitzicht is nu van de baan.
Zo zit ik aan de waterkant te dromen,
maar het is tijd, ik moet nu maar eens gaan.
Was ik te stil? Dat heb ik nooit vernomen.
Of juist te fel en hou je niet van slaan?
Was het je zus? Daar zat ik haast niet aan!
Daar klinkt je stem, die laat zich niet betomen.
Dus is het tijd, ik moet nu maar eens gaan.