HET BAL DER OPGEKNOOPTEN
De kalender van ellende verklapte andermaal:
het jaarlijks ledenbal der opgeknoopten
was alweer daar. Ze verschenen allemaal
van merg tot pijp doorrookt en uitgekookt.
Zak en as en vrouw zeulden ze met zich mee,
in stipte kleuren, nipte maten en formaten.
Hun plooien, vouwen strik en strak gedwee
brachten ze van acht tot twee in alle staten.
‘Wat gaan de jaren rap, de dagen korten weer,
het scheelt een vest, we doen ons best,
we bellen wel een keer, het zijn geen zomers meer,
mij zegt dat niets, wat eten we met kerst?’
Karel Passer en Marie-Joseph Vanongenae
knikten om de haverklap. Zo deden ook
de beide heren Sap en hun wijfjes stijfjes na.
Geen vinnig mens raakte hierdoor van de kook.
Meneer Vanhees verzonk ten zeerste in de decolletés.
Blauwe ogen, diepzeegedachten gingen onderzees,
blikken werden torpedo’s. Mevrouw Vanhees
werd op al die blote V’s stilaan grondig boos.
Goed volk, small talk, wie was hier nu nog niet?
Toen kwam, nog ingepakt na datum van verval,
de oude apotheker Wackenier in het verschiet.
Die haalden ze als stichtend lid elk jaar van stal.
Men week een schree uit eerbied voor de tovenaar
(die door geen vrouw gehinderd glaswaarts toog)
en knikte voor de vele jaren pillen, poeders dankbaar.
Een man van medicijnen liet je nooit lang droog.
‘Geachte leden, ik heb de eer en het genoegen.’
Halverwege klokke negen werd het woord weer vlees.
‘Ik dank hierbij allen die hun steentje bijdroegen
aan wat zonder hen niet mogelijk was geweest.’
Passer, Sap, Vanhees en Verroken knikten hevig.
Een zee van blanke V’s deinde zachtjes op-en-neer.
Het applaus daarna was welgemeend en stevig.
De voorzitter deed het nog maar eens een keer.
Verse glazen, koude schotels deden hun entree.
De ingewanden werden allereerst verwend.
De olie voor gekeuvel was appellation contrôlée,
iedereen werd van de weeromstuit eloquent.
Agnes Verroken gluurde naar haar opgeknoopte
en kapte dan pijlsnel glas twee haar keelkrocht in.
Meneer Verroken, die op een mooie avond hoopte,
bevond zich toen midden in een uitgesproken zin.
Pillendraaier Wackenier, knar van botten, kras van hart,
zeilde met bijsluiterblikken al de echtgenotes af.
Na de finale crème brûlée werd immers ras al opgestart
met wals en balts en tango in gestrekte draf.
Zalm en heilbot gingen vlot huns weegs,
wijl spek en bonen minder monden vonden.
‘Vis poes!’ grapte een van de Versteegs;
zijn tafeldame vergaf hem deze kuise zonde.
De vrouwtjes van de beide heren Sap
gingen ijverig hun ijsbergsla te lijf.
Hun huid en haartjes grauw en krap
stonden nu van welbevinden stijf.
De spits der broeders tapte toen een mop
die schuin en aangebrand de ronde deed.
Voedsel stokte stikkend in de krop;
het leek alsof men aan beroertes leed.
Marie-Joseph Van Ongenae deed aan de lijn.
Ze schikte zuinigjes haar smaakpalet,
maalde af en toe wat brokjes en radijsjes fijn
en pikte als een vogel op dieet gezet.
Daar had Karel Passer minder moeite mee.
Hij stouwde heelder borden prak in zijn benedenruim
en kapseisde hierbij gezwind een fles of twee.
Onder omnivoren was hij echt de crème van het kruim.
Nu de maag gevuld, de keel gelaafd was,
mocht het aan beweging niet ontbreken.
Strikken minder strak, beetje los die das.
Ook de gezichten waren minder uitgestreken.
Toch duurde het voorwaar een hele poos
voor het ledenbal een aanvang nam
en iemand eindelijk een partner koos.
Het was Vanhees die ’t eerst in opstand kwam.
Hij vergat hierbij helaas zijn wettelijke vrouw
en stapte stralend op Agnes Verroken toe.
Op het slagveld van de liefde en de trouw
was deze daad een regelrechte coup.
Stellen, koppels, gingen nu ook opveren,
maar door die zenuwpees van een Vanhees
zou men weldra bandeloos changeren.
Het bal der leden werd een vleselijke race.
Stijve harken plooiden onrustbarend.
Vege lijven kozen voor een rampenplan.
Harten klepten, longen piepten parend
in deze vleselijke kuip van Jan en alleman.
Schatbewaarder Six ging door de knieën
voor de prima ballerina Betty Audenaert.
Het leek après wel op een staaltje skiën
op twee brokkenlatten in vertraagde vaart.
De vrouw van voorzitter Andries Durnez
werd door het allerjongste lid gegrepen.
Gedeeltelijk ontknoopt dansten de twee
bevlekt met beekjes zweet als oorlogsstrepen.
Zwieren kneden tasten keren zwaaien
Zweten schuiven duwen klappen trekken
Wiegen springen huppen grijpen draaien
Zweven buigen spreiden stappen strekken
Het jaarlijks ledenbal der opgeknoopten
naderde met rasse schreden zijn ontknoping.
Succes en opkomst waren onverhoopt;
zo’n bal der leden smeekte om herhaling.
Verborgen in een hoek zat Pietje Beenderman.
De leden hadden hem niet meegerekend.
Hij keek toe en koos met zorg iemand
waarvan hij straks het hart in twee zou breken.
Toen stond hij schielijk op en wees
met kromme vinger wis en zeer beslist
naar de onfortuinlijke meneer Vanhees.
Die voelde in zijn borst meteen een flits.
Ontdaan en bleek week men uiteen
toen het slachtoffer te gronde zeeg.
Gekrijs, gegil, geklaag bij iedereen.
Alleen mevrouw Vanhees bleef achterwege.
Ze gunde Beenderman uit heel haar hart
ziel en lijf en leden van die eertijds was
haar bedgenoot, ridder voor driekwart,
rokkenjager, lanterfant, thans karkas met das.
Apotheker Wackenier knielde krakend neer,
maar vermocht geen leven meer te blazen
door de lege luchtpijp van de dode heer.
De ouwe knar zwol zelf als blauwe kaas.
In het halfduister van de zaal gezeten
verkneukelde zich Beenderman ten zeerste.
Hij had altijd al geweten dat de meeste
opgeknoopten eigenlijk zichzelf doodzweetten.
Allen die de dans ontsprongen waren,
keken nu ontzet naar hij daar in de hoek.
Die zei bedaard: ‘U hebt toch geen bezwaren
dat ik nieuwe leden werf voor het dodenboek?
Het is mijn taak te selecteren en te decimeren.
Anders is het overal een drukte vanjewelste.
Ik weet: het zit u geenszins in uw koude kleren,
maar het was met liefde dat ik hem omhelsde.
Is er anders nog een kandidaat vanavond?
De meesten onder u lijken toch al opgeknoopt.
Hebben jullie dan geen moeite met je adem?
Ik had wel nog op een tweede vege lijf gehoopt.’
Dat hoefde echt geen tweede keer gezegd.
Karel Passer en Marie-Joseph Vanongenae
vluchtten hals over de kop de zaal uit, regelrecht
gevolgd door de beide heren Sap hierna.
Hun beide wijfjes stemden gillend met ze in.
Met zijn oude knoken haalde apotheker Wackenier
ijlings nog Gerardus en Agnes Verroken in
en liep hierbij mevrouw Vanhees van de sokken schier.
De Versteegs gingen vliegensvlug huns weegs.
Schatbewaarder Six snelde zonder centen heen
en Betty Audenaert ijlde lijkbleek als een feeks
naar verre oorden tot ze helemaal verdween.
De vrouw van voorzitter Andries Durnez,
werd, dodelijk verschrikt, door het jongste lid
in de vaart der vluchtenden weer opgepikt.
Alleen meneer Vanhees deed niet meer mee.
Moederziel alleen lag hij daar rustig ingeslapen,
verstard in zijn bestaan, ontdaan van alle leven.
Zijn hemd was in een lijkwade herschapen;
zijn das hing losjes halverwege zeven.
De kalender van ellende verklapte andermaal:
Pietje Beenderman had weer eens toegeslagen.
Dat gebeurde onverwacht en zonder veel omhaal
tijdens een der onverdachte feestelijke dagen.
Zo verkrijgen gaandeweg, voorwaar, de leden
van eender welke club op deze Moeder Aarde,
het onvoorwaardelijk statuut van overleden:
bitter jong, alreeds wat oud of hoogbejaarde.
Pietje Beenderman is als de zandman:
hij sluipt, gestrekte vinger op de lippen,
rond en kan zo hij dat wil de waakvlam
van je leven met een korte zucht uitknippen.