Omdat het me dwars blijft zitten, toch nog iets over rijk rijm in het algemeen en tijden/kastijden in het bijzonder.
Laat ik me allereerst verontschuldigen voor de woordkeus in eerdere bijdragen: die had wat zakelijker gekund. Dat neemt niet weg, dat ik de strekking van mijn betoog tegenover iedere autoriteit durf te verdedigen.
Leonora verwijst naar "Het rijmschap compleet", dat ik helaas nog steeds niet bezit. In het "Handboek voor plezierdichters" lees ik de volgende definitie op pagina 12: gelijke beginfonemen in de laatste beklemtoonde lettergrepen. Dat is dus een belangrijk verschil met de definitie van Ben, die het heeft over dezelfde medeklinker(s).
Kortom, ik voel me gestrekt in mijn menig dat het draait om klank (lees: fonemen) en niet om spelling (lees: medeklinkers).
Hoewel ik tijden/kastijden nog steeds beschouw als correct rijm, beschouw ik de volgende combinaties beide als rijk rijm: openingstijden/kastijden en openingstijden/tijden. Je kunt blijven twisten of "openingstijden" eindigt op -tijden of -stijden, dus gewoon gebruiken.
Dezelfde klank hoor ik in "aankomsttijden", een woord dat ik evenmin zou laten rijmen op "tijden", "kastijden" of "openingstijden".
Anders dan Van Dale beschouw ik het volgende als rijk rijm: levenspaden/spaden.
De volgende constructie is wellicht geen rijk rijm volgens de definitie, maar dient m.i. wel te worden vermeden: stegen/ergens tegen.