Welkom,
Gasten
|
|
In ’t roze licht leek zij volmaakt onschuldig,
zo week en zacht haar dons van zestien jaar, nog net geen vrouw maar naakt en ongeduldig, voor ’t leven rijp, voor ’t mijne een gevaar. En ik een kind nog, voor ’t minnespel niet klaar, net van de rok – ik spreek van vroeger tijden – onzeker wicht, niet wetend dat voorwaar een levenslot valt nimmer te vermijden; En jaar na jaar, het baren was veelvuldig, een vol geluk, gezessen met elkaar, gezond, geslaagd, verstandig en geduldig, een leven lang, geborgen dat is waar. Mijn vaderrol was nooit of nooit te zwaar, Waarvan, mijn god, wou ik me toch bevrijden? Was ik voldaan, dan bleef ik toch bij haar? Een levenslot valt nimmer te vermijden. Jeroen! Hoe durfde ik! Een mokerslag! Mijn zoet werd bloed door angsten van verdriet, mijn teder vlees gebroken door de molen, ontstolen en verkoold, gedumpt in ’t slijm van donkere sloten, mijn zijn doorboord en ondermijnd in een vochtig, tochtig lijden dat blijvend lijkt tot het lijf verstijft, want een levenslot valt nimmer te vermijden. Envoi Mijn broeders lief, voor mij is ’t helleklaar, laat de natuur je door het leven leiden, besef toch goed – al wat ik zeg is waar – een levenslot valt nimmer te vermijden. |
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.
|
Hier peest en racet de postmoderne geest:
we moeten dringend dit en instant dat
en altijd weer wat anders dan men had.
Zelfs de Parnassus schoeit op rasse leest.
Geen tijd voor metrum, rijm en vaste vorm,
poëten braken trendy losse flodders,
veelzeggend als met verf gesmeten klodders.
Het stijlloos vrije vers verscheen, werd norm.
Een leger dichters lijdt zwaar aan de tijd
want vrijheid remt de creativiteit
en verkoop van hun bundels blijft stagneren.
Maar binnenkort zal deze trend wel keren,
de ware muze kan niet zonder wetten:
straks dweept de avant-garde met sonnetten!
Gepubliceerd in De Tweede Ronde, zomer 2005.