Sonnet op het Sonnet
Geverfde pop, met rinkelen omhangen,
Gebulte jonkvrouw in uw staal' korset,
Lamzaligste aller vormen, stijf Sonnet!
Wat rijmziek mispunt deed u 't licht erlangen?
Te klein om één goed denkbeeld op te vangen,
Voor epigram te groot en te koket,
Vooraf geknipt, koepletjen voor koeplet,
Krooptge onverdiend in onze minnezangen.
Neen! de echte Muze eischt vrijheid; en het Lied,
Onhoudbaar uit het zwoegend hart gerezen,
Zij als een bergstroom die zijn band ontschiet!
Gij deugt tot niets, ten zij het deugen hiet,
Om, enkel door de broddelaars geprezen,
Op GEYSBEEK een berijmd vervolg te wezen.
J.J.L. ten Kate
(1819 - 1889)
Sonnet op Sonnet op het Sonnet
Hij die met zoveel woorden was omhangen,
En niet gevangen zat in een korset,
Verdeed zijn tijd niet graag met een sonnet
Maar schreef in groter verzen zijn erlangen.
Hij liet zich niet in strenge regels vangen.
Hij dweepte niet, was nauwelijks koket
En leerde ons in strak berijmd koeplet,
Sonnetten: gouden kooi voor minnezangen.
Nee, hoger dan de strekking van zijn lied
Is reeds zijn ster in het heelal gerezen,
Zó hoog dat hij het firmament ontschiet.
Dan vliegt hij uit het zicht. Zo’n woordje “hiet”,
Daar wordt hij voor bewierookt en geprezen
als huispoëet bij ’t machtig Opperwezen.