STORM ( Shakespeare sonnet )
De oude scheepskaptein die jarig was
Besloot dat heugelijk feit in stijl te vieren
Hij schonk aan boord een meer dan stevig glas
Tot grote vreugde van zijn officieren
De rest van de bemanning van zijn schuit
Werd bij het schenken zeker niet vergeten
Dus dronk de crew nog menig glaasje uit
De drankvoorraad was daartoe ruim bemeten
Toen plotseling een woeste storm opstak
Een windsnelheid van hondervijftig knopen
Geen mens die zich het hoofd daarover brak
Want iedereen aan boord was straal bezopen
De zwaarste storm sinds jaren juist die dag
Maar goed dat ’t schip nog in de haven lag
*
Klap (Bout rimé)
’t Was onze ouwe heer die dronken was
We stonden in zijn kamer met ons vieren
Hij loenste door een vettig brillenglas
En sprak als waren wij zijn officieren
“k Heb jullie aangemonsterd op een schuit
Zo oud, dat ik haar naam zelfs ben vergeten
Dus varen jullie straks het zeegat uit
En raak maar zoek, de zee is ruim bemeten”
Mijn oudste broer, die toen een vuist opstak
Die vloekte luid met van die grote knopen
En met één klap de ploert zijn schedel brak
Zoals die ouwe neerging, ‘t was bezopen
We hebben hem in bed gelegd die dag
Waar hij nog wekenlang te stinken lag
*
Wasbaas ( Bout rimé )
Met afschuw keek hij naar die stapel was
Hij kon de teugel nooit eens laten vieren
Er draaide achter ’t wasmachineglas
De hemden van zijn baas en officieren
Het washok in de diepte van de schuit
Dat hok zou hij de liefste maar vergeten
Hij trapte liefst die tussenwand er uit
De wasserij was akelig krap bemeten
Terwijl hij nog maar weer een peuk opstak
Zag hij een jas, die miste een paar knopen
Hij keek eens goed of er nog meer ontbrak
Die lui gingen tekeer, dat was bezopen
Hij zuchtte luid, maar morgen weer een dag
Hij sliep al voor hij in zijn hangmat lag
*
Het of de bout rimé lijkt me een pastichevorm.
Storm, eerder geplaatst, is het origineel.
Woorden als officieren en schuit
dwingen je een bepaalde kant op.