Ze lopen braaf langs bergen en door dalen hij luistert lijdzaam naar haar duf gedrein en voelt bij elke stap die zure pijn een pijn waarvoor hij zoveel moet betalen
Het groen, de teruggekaatste schone schijn: een fel contrast met dode idealen Zij babbelt klagend over al haar kwalen en dan lokt plots een peilloos diep ravijn
Hij haalt diep adem, stopt vlak bij de rand. “Kijk lieverd, in het dal een auerhaan!” Hij vraagt vergeving in een schietgebed
Ze nadert, pakt zijn uitgestoken hand, gaat opgewonden heel dicht bij hem staan, zegt “doei” en geeft hem dan een flinke zet