Welkom,
Gasten
|
|
Haar hand wees schuchter naar m’n zonnevlecht
De weg naar binnen waar ik vaak naar zocht Het voelen was voor watjes dacht ik echt Zij maakte dat ik nu niet langer vecht We plengen samen liters lenzenvocht |
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.
|
Ik bad er dikwijls om maar werd nooit bader –
een kinderklomp is zomaar nog geen schoener –
ik was des duivels maar toch zelden Moener
dan hij die droogte treft als ware wader.
Bij welke daden noemt men mij een doener?
Wat deed ik ooit om door te gaan als dader?
Dè daad, roept u, maar nee, aan mij geen vader
wat dat betreft ben ik toch meer een zoener.
En bij het water zat ik aan het kader
maar trof het slecht, mijn maat was een lauwloener
en lachte als een echte ha-ha-hader.
Toch werd de prille lente stilaan groener
en vloeide mij de Eden door de ader:
ik waande mij Jan Pieterszoon, maar koener.