Een haiku, daarvan is bij mij nooit sprake
En limericken gaan me ook niet smaken
Een takhmis, 't woord alleen al doet me braken
Ik ben gestemd om een sonnet te maken,
Teer-blauw als mij Japanse verzen lijken
De maan op retour zend haar schimmige stralen Langs vensters met stukkend en zwartverweerd glas Verlangt naar de tijd toen ook zij nog begeerd was Maar ziet er slechts lui die de huur niet betalen Die slijten hun tijd met een zooi idealen Het pand is versleten, vervuild en verkleurd Behang op de muur is poëtisch gescheurd Maar maan, mens en pand zijn alreeds aan ’t verschralen