Welkom,
Gasten
|
|
Meestal is de redactie op nieuwe dingen heel alert, deze keer is het waarschijnlijk niet opgevallen, dat Marc van Oostendorp (die van "Een geschiedenis van het Nederlands in 196 sonnetten ") in het digitale tijdschrift Neerlandistiek een nieuwe serie is begonnen over het taalkundige verschijnsel "suffixen". Nu is dat voor de gemiddelde light verse dichter ook niet zo interessant, ware het niet dat hij het doet in de vorm van sonnetten. Hoewel geen hoogdravende poëzie, noch geweldig light verse, en zelfs een beetje "techniek voor intimi", is het misschien toch aardig er hier een drietal op te nemen.
Suffixsonnet: –iteit Door Marc van Oostendorp Sommige woorden – zeg, eenvoudigheid – Zijn simpel, saai, en strak. Niets aan te snappen. Andere woorden zijn gestolde grappen Dat geldt bijvoorbeeld voor de stommiteit. De woorden op –iteit zijn meest Romaans; hun bases ook: frivool, absurd of raar. Die woorden hebben we dus kant en klaar Geleend uit Frans, Latijn of Italiaans. Zo voelt vrolijkiteit meteen als slecht, Geen mens houdt vrolijk potentieel voor Frans, en net zo min kan glansiteit van glans of echtiteit gemaakt worden van echt. Alleen met negatieve woordjes – stom en flauw – heeft men ’t ooit gewaagd. Daar staan ze nou. Suffixsonnet: –schap Het broederschap: het leven in abdijen In ziekenhuizen, op de ambulance. De broederschap (fraternité in ’t Frans): Ideaal voor gelijken en voor vrijen. Het –schap met de hecht zich bij allerlei Woorden en woordsoorten aan de rand: Van eigen eigenschap, blijdschap van blij, Van weten wetenschap, landschap van land. Hoewel het Nederlands het landschap kent, En het genootschap zich niet hoeft te schamen, Hecht het onzijdig –schap zich liefst aan namen Voor mensen, zoals moeder en docent. Schap, schap en scheppen hebben alledrie Dezelfde bron, leert d’etymologie. Suffix-sonnet: werkwoordelijk –ig Wanneer je iemand van iets wilt voorzien – Van pijn, van kruis, van einden of van stenen – Houd krachtig in gedachten dat misschien Het suffix –ig zich voor zoiets laat lenen. Want wie een ander pijnigt geeft hem pijn En wie hem kruisigt, geeft hem houten balken, Wie eindigen wil vindt het einde fijn Gestenigd worden is stenen verschalken Nu is –ig niet wat je noemt productief Je kunt je eega zeker zoenen geven Maar daarmee zoenig je nog niet je lief Ik stevig niet als ik je help aan Steven. Beschadig en bespoedig tonen aan Dat –ig soms van be- vergezeld moet gaan. Suffixsonnet: adjectivaal –ig Hoe moet een morfoloog zijn werk toch doen? Het is wat men ook zegt echt niet vanzelfsprekend Wat of een suffix nu precies betekent. Bijvoorbeeld: groenig is een vorm van groen En je kunt zeggen dat -ig nuanceert. Zo gaat het vaak als ’t aan een adjectief Gehecht wordt. Lievig is een beetje lief Maar bij een nomen gaat ’t dan verkeerd. Want bloedig gaat gepaard met liters bloed En mondig impliceert vaak grote monden Hoe moet je die betekenis doorgronden? Ik weet niet hoe een taalgebruiker zoiets doet. Wanneer hij voor ’t eerst loslippig hoort, Hoe snapt hij de beduiding van dat woord? |
Laatst bewerkt: 1 jaar 3 maanden geleden door fwoortmeijer.
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.
Bedankt door: Inge Boulonois, Hendrikje de Koning
|
Je werk heeft weer een midweek opgeslokt
Je was er voor het krieken van de dag
En bleef tot ver na zessen aan de slag
Drie maal heb je als laatste uitgeklokt
Men heeft je met een zak vol geld gelokt
Dus heb je ook geen reden tot beklag
Jij ging voor vlugge rijkdom overstag
Je leeft je leven snel en opgefokt
Op vrijdagavond zit je doodmoe thuis
Om even te ontstressen van je baan
Staar je verslagen naar een platte buis
Juist dit moment geeft zin aan je bestaan
Je kijkt naar Jensen, krabt wat aan je kruis
En kunt er weer een weekje tegenaan