In
samenwerksonnet XX leende ik een regel uit het gedicht Zelfkant van Simon Vestdijk. Het rijmwoord was "halfland'lijkheid".
Frits Criens rijmde daarop "afstand'lijkheid", omdat rijmen op de nevenklemtoon -heid volgens hem niet was toegestaan. Dus niet gewoon kwijt, spijt, of zoiets.
Er ontstond een aardige discussie, die iedereen zelf kan nalezen.
Mijn idee was en is, dat rijm plaatsvindt op de laatste beklemtoonde lettergreep of dat nu een hoofd- of een nevenklemtoon is.
Sinds gisteren weet ik dat nevenklemtonen het niet overal even goed doen.
Ik ben het nog steeds niet eens met Frits, maar hij had wel een punt dat nevenklemtonen een moeilijkheid kunnen opleveren.
Dat blijkt uit het kwatrijn
"Hechtgenoten" van Wim Meyles.
Vergelijk de volgende drie rijmpjes:
Een duif die zit te schijten op een tak
zorgt bij een picknick vaak voor ongemak
Zo'n schrille kreet wanneer je stem gaat zakken
behoort tot vlegeljarenongemakken
't Was mij te heet, ze noemen dit een plaknacht
die slapeloosheid, zweet en ongemak bracht
(Vrij naar Wim. Ik heb zijn beginregels verlengd, zodat alle voorbeelden een vijfvoetige jambe zijn.)
In de eerste 2 voorbeelden lijkt er geen vuiltje aan de lucht: ONgemak rijmt probleemloos op TAK, ONgemakken op ZAKken
Als mannelijk en vrouwelijk rijm werken, dan zou je denken dat alles in kannen en kruiken is.
Neen dus, dubbelrijm klinkt vreemd. Het lijkt of je "ongeMAK bracht" moet zeggen om te rijmen op PLAKnacht.
Eerlijk gezegd verbijstert dit me. Dubbelrijm is het mooie zusje van vrouwelijk rijm. Het blijkt een verwend nest, dat nevenklemtonen hooghartig terzijde schuift.