Een vleeskip uit Ohé en Laak
verweet men een gebrek aan smaak.
Het zwaar teleurgestelde dier
riep bits op weg naar de poelier:
‘Waarom krijg ik dit op mijn bord?
Je weet dat ik kip kerrie word.’
De wereld schijnt wat lichter van geluid Een echo golft langs dikbesneeuwde bomen Gelach, gegil, twee kinderen onderuit De winter is dit jaar al vroeg gekomen
Breed glimlachend maak ik de beelden buit En voel hoe snel mijn bloed begint te stromen In plaats van hier te staan, achter de ruit Had ik graag aan de sneeuwpret deelgenomen
Voor even weer het spelend kind van tien Dat onvermoeibaar hapt naar witte vlokken Ik weet dat dit niet kan en bovendien
Daar buiten is het koud en kil en guur Ik accepteer het verder zonder mokken En werp een laatste houtblok op het vuur