Ik ga mijn leven aan de kapstok hangen om elke smet en schandvlek weg te wrijven, zodat hij glanst van liefde en verlangen. Herinneringen dienen mooi te blijven zodat ze bij het nageslacht beklijven. Nu denkt een ieder die mij langs ziet lopen: “Op zo’n mooi leven kan ik enkel hopen”.
Het oogt van verre dan wel aardig, maar ik zie het werk van schimmel en van mot. De zomen zitten los, de stof is gaar. De vleug geeft glans, dat camoufleert de rot. In feite heb ik iedereen bedot. Ik heb de plekken waar het leven faalt zorgvuldig weggewerkt met draad en naald.