De zomer is voor mij een rampseizoen
Men kent mij als fervente zonnehater
Ik mijd de kwellingen van strand en water
Zelfs van terrasweer raak ik uit mijn doen

Zo loop ik al sinds juli met een kater
(Cadeautje van het tropenweer van toen)
Een flirt met jou, ik was nog weerloos groen
Bleek tot mijn schrik een levensgrote flater

Eer ik het doorhad, woonden wij al samen
Waarna mijn ramp zich snel voltrekken zou
Al zul jij slechts het tegendeel beamen

Ik ben,' zeg jij, 'een zonnetje voor jou,'
Je kunt jezelf niet treffender benamen:
Mijn god, wat haak ik weer naar mist en kou!

Log in

Gebruikersnaam en wachtwoord:

Zoeken

Forum Recent

Uit het archief

Waanzin (Veens sonnet)



Naar Brecht


Bij leven religieus tot op het bot
werd deze vrouw door plichtsbesef versleten:
haar centen voor de armen opgepot
en ook gaf zij wie honger leden eten.

Ja, deze moeder was waarachtig groot:
acht kinderen had zij op aard gezet.

Zij wist zich door de HEERE steeds verblijd.
Haar einde kende enkel bitterheid.

Want wat zo sterk stond, lag toen ziek in bed;
Geen mens ontsnapt tenslotte aan de dood.

En grienend, kermend, trachtte zij verbeten
een "Onze Vader", maar bij 't levensslot
was zij de woorden van 't gebed vergeten
en dat ontnam mij mijn geloof in God.