We zijn blij en verheugd dat de Dichteres des Vaderlands eindelijk eens een bijzonder geslaagd product heeft afgeleverd. We plaatsen het hier in zijn geheel:
Komt een duif van honderd pond, een olijfboom in zijn klauwen, bij mijn oren met zijn mond vol van koren zoete vrouwen, vol van kirrende verhalen hoe de oorlog is verdwenen en herhaalt ze honderd malen: alle malen zal ik wenen.
Sinds ik mij zo onverwacht in een taxi had gestort dat ik in de nacht een gat naliet dat steeds groter wordt, sinds mijn zacht betraande schat, droogte blozend van ellende staan bleef, zo bleef stilstaan dat keisteen ketste in haar lenden, ben ik te dicht en droog van vel om uit te zweten in gebeden, kreukels knijpend evenwel, en 'vrede' knarsend, 'vrede', 'vrede'.
Liefde is een stinkend wonder van onthoofde wulpsigheden als ik voort moet leven zonder vrede, godverdomme, vrede; want het scheurende geluid waar ik van mijn lief mee scheidde schrikt mij nu het bed nog uit waar wij soms in dromen beiden dat de oorlog van weleer wederkeert op vilte voeten, dat we, eigenlijk al niet meer kunnend alles, toch weer moeten liggen rennen en daarnaast gillen in elkanders oren, zo wanhopig dat wij haast dromen ons te kunnen horen.
Mag ik niet vloeken als het vuur van een stad, sinds lang herbouwd, voortrolt uit een kamermuur, rondlaait en mij wakker houdt? doch het versgebraden kind, vuurwerk wordend, is het niet wat ik vreselijk, vreselijk vind: het is de eeuw dat niets geschiedt, nadat eensklaps, midden door een huis, een toren is komen te staan van vuil, lang vergeten keldermodder, snel onbruikbaar wordend huisraad, bloedrode vlammen van vlammend rood bloed, de lucht eromheen behangen met levende delen van dode doch aardige mensen, de eeuwenlange stilte voor- dat het verbaasde kind in deze zuil gewurgd wordt en reeds de armpjes opheft.
Kom vanavond met verhalen hoe de oorlog is verdwenen, en herhaal ze honderd malen: alle malen zal ik wenen.