De zelfbenoemde poëzie-elite Vond hem als dichter maar van laag allooi Zijn rijmkunst, in haar ogen, was geklooi Waarop zij van haar toren uit kon schieten.
Ik denk niet dat het hem echt kon verdrieten Dat men hem in die toren zag als prooi. Hij deed naar die eliteplek geen gooi En ging er ook het liefst niet op visite.
Hij kon van strakke vormen juist genieten En wilde zijn gedachten in de plooi Van sonnettettes en sonnetten gieten
Ik houd voor hem een welgemeend pleidooi Want hij behoorde tot mijn favorieten. Ik vind zijn verzen ‘Onverwoestbaar mooi’.
Net twintig. Ach, ik voelde me heel wat en las Voor wie ik liefheb wil ik heten, een bundel die ik nimmer ben vergeten; de eerste was het die ik zelf bezat.
Mins verzen koesterde ik als een schat, ze klonken als geheime hartenkreten die magisch glansden van een dieper weten. Ik was nog haast een onbeschreven blad.
Sinds die tijd las ik stapels poëzie en vroeg me af: zijn er geheime bronnen, hoe puur is het, dat dichterlijk vermogen?
De waarheid, weet ik nu, dat is magie: al hebben dichters elke zin verzonnen, er is geen woord geen letter van gelogen –
Dit gedicht van Inge plaatsen we om haar nieuwe bundel Idioom van geluk te vieren, die gisteren gepresenteerd werd. In deze bundel, voornamelijk gevuld met vrije verzen, leer je een andere kant van haar dichttalent kennen. Het vrije vers feliciteert Inge van harte met dit nieuwe werk in het besef dat veel van onze lezers ook van andersoortige poëzie houden.