KLAAR! zei het schaap Veronica. Dit vers noem ik: Ballonnen.
Van alles in mijn versjesschrift is dit het allermooist!
Nee maar! zeiden de dames Groen. Hoe kríjgt u het verzonnen?
Wat bent u toch gevoelig en begaafd en zoetgevooisd…
De dominee sprak: Mij kunt u vooreerst niet overtuigen
dat er in u daadwerkelijk Iets Zingt, Veronica.
Aan mijn sonnetten zou een Perk een puntje kunnen zuigen;
u rijmelt maar wat aan van hopsa falderaldera.
Bij volle maan bekruipt mij vaak de Drang tot declameren –
Ja gats! riepen de dames Groen. Die herrie op ’t balkon!
U dacht de coniferen ’s nachts daarmee te amuseren?
Die zijn ook aan wat rust toe, na een zomerdag vol zon!
Eilacie! kloeg de dominee. Wie schat mijn werk op waarde?
Als Onbegrepen Dichter word ik door het volk gehoond…
De Ware Kunst valt immer in ondankbaar dorre aarde
en menig poëtaster wordt met klatergoud beloond.
Wèh, snikte ’t schaap Veronica. Ik ga mijn schrift verscheuren,
ik maak er duizend snippers van en spoel ze door de plee!
Maar dat lieten de dames Groen natuurlijk niet gebeuren.
Ze snibden: Hebt u nou uw zin, meneer de dominee?
Voor een beginner dicht u toch wel aardig, gaf hij toe.
Wat dacht u van een sorbet, bij salon De Bonte Koe?