Wat voel ik me triest dezer dagen,
ik weet niet wat dat beduidt…
Een oeroude Rijnlandse sage
die wil mijn hoofd maar niet uit:
De lucht is koel en het donkert
en rustig stroomt de Rijn,
de top van ’t gebergte flonkert
in late zonneschijn.
Die zonnestralen strelen
een wonderjonkvrouw daar;
goud blinken haar juwelen,
ze kamt haar gouden haar.
En bij het kammen zingt ze
een wonderschoon refrein –
zo machtig en prachtig klinkt ze
als ooit Heer Halewijn.
Een schipper, door hartzeer bevangen,
verliest zo zijn koers uit het oog:
het lied wekt een razend verlangen,
zijn blik gaat voortdurend omhoog.
En dan loopt zijn schip op de klippen,
geloof ik, dan is het voorbij;
een glimlachje speelt om de lippen
van Jonkvrouw Lorelei.
vrij naar Heinrich Heine (1797-1856):
Die Loreley
Ich weiß nicht, was soll es bedeuten,
dass ich so traurig bin;
ein Märchen aus uralten Zeiten,
das kommt mir nicht aus dem Sinn.
Die Luft ist kühl und es dunkelt,
und ruhig fließt der Rhein;
der Gipfel des Berges funkelt
im Abendsonnenschein.
Die schönste Jungfrau sitzet
dort oben wunderbar;
ihr gold’nes Geschmeide blitzet,
sie kämmt ihr goldenes Haar.
Sie kämmt es mit goldenem Kamme
und singt ein Lied dabei;
das hat eine wundersame,
gewaltige Melodei.
Den Schiffer im kleinen Schiffe
ergreift es mit wildem Weh;
er schaut nicht die Felsenriffe,
er schaut nur hinauf in die Höh’.
Ich glaube, die Wellen verschlingen
am Ende Schiffer und Kahn;
und das hat mit ihrem Singen
die Loreley getan.