Een snoeshaan veinsde: “ik ben geen janhen” en bauwde stug: “ik kraai omdat ik ben”. Met scherpe snavel voelde hij zich sterk, onkwetsbaar zelfs bij ‘t haan-de-voorstewerk. Zijn kippen tokten: “doe niet zo gewichtig, er heerst een ziekte hier, dus doe voorzichtig!” Door hun bemoeiing werd hij kukelkwaad en schimpte: “fake! da’s domme krielkippraat!” Ocharm, de hoge kraaier werd wél ziek en moest op slag naar de Poehaankliniek. Zo bleek maar weer: de hoogmoed komt ten val, ook in het aardse pluimveetranendal –