
Ze kwam al langer dan zes weken niet uit bed,
haar benen weigerden het schriele lijf te torsen
en ook het eten ging niet meer zonder te morsen,
Haar eens zo scherpe geest verkeerde in verlet.
Toch bleef ze opgeruimd, haar ogen blonken pret
om kleine dingen waar ze zo van kon genieten.
En ook haar Wim kwam regelmatig op visite,
ondanks het feit dat hij reeds lang was bijgezet.
Op oudjaarmiddag zei ze ~ik doe nu een tuk,
ga maar naar huis, een fijne avond en tot morgen.
Alleen de poes, met straks dat vuurwerk, baart me zorgen.
Veel heil en zegen en een heleboel geluk.~
Die avond is ze op de lange reis gegaan,
in blind vertrouwen ~ik kom straks bij Willem aan~