Elfstedentocht2
Wikimedia Commons
 
Des winters werd het water weleens hard
Dan riepen ze van Dokkum tot Stavoren:
‘Mirakels, kiek eens oan it het gevroren’
En gingen op hun doorlopers van start
 
Omdat de tocht der tochten zou verjaren
Zaten 4 krasse knarren bij Matthijs
Nostalgisch te oreren over ijs
Hoe handig ze met transplantaties waren
 
En over kluuntapijten in een loods
En dat het dikwijls maar één dooidag scheelde
Zo sfeervol begeleid door oude beelden
Van helletochten door het land des doods
 
De grijze kop gerimpeld en gelooid
Een zachte gloed van heimwee en verlangen
Ze weigerden dat hoofd te laten hangen
Maar Driek had al voorspeld: ‘Die tocht komt nooit.’
 

Log in

Gebruikersnaam en wachtwoord:

Zoeken

Forum Recent

Uit het archief

Verbeten

De zoete minnetaal, die haar met hem verbond,
herhaalt hij nimmer meer, ze is verleden tijd.
Gegomd uit 't manuscript, alsof ze nooit bestond,
verankerd in 't geheugen, maar ook dat verslijt.

Vervloekt de ganzenpen, die hij plots niet meer vond,
of was zijn nieuwe bode soms de weg weer kwijt?
“Hebt gij dan niéts gehoord, uit deez' of gene mond?”
vraagt zij met zwakke stem aan Pluis, haar kamermeid.

Die legt vol medelij, het kopje in haar schoot
en baasje gooit 't mobieltje ergens in een hoek.
Ze werpt zich op het bed en schreit daar zilte tranen, 

verbeten wil zij zich een personage wanen
dat treurend overlijdt in een historisch boek.
Of kreeg ze zelf de keus: ze sabelde hem dood!