Zijn kopje aan de zijkant van haar nek
Het slingerde met spitse open bek
Onder haar bolle wangen met dat blosje
Was volgens roddelpraat een middenklasser
Ik ruik terwijl ik schrijf het Kölnisch Wasser
Waarmee zij ruim besprenkeld placht te zijn
De vossenbek voorzichtig in mijn handen
Mijn vingertoppen langs die scherpe tanden
Gelukkig nog een veilig soort gevaar
Waarna ik zelf de flitspuit mocht hanteren
Om elke mot alvast te liquideren
Maar oma hield hem ook een beetje vast
En toen ik lief en lusten ging ontdekken
Ontstonden op de mantel kale plekken
Net als op oma's hoofd, dat witte vel
En ik ben in dit vers ook afgedreven
Want wat ik ProRail mee zou willen geven:
Er gaan wel twaalf dassen in zo'n jas!