{youtube}1Jys6kzjUEs{/youtube}
Na de sonnettenkransenkrans, en – gestoeld op het idee van Peter Knipmeijer – het Utrechts Sonnettentrio, verzonnen Martijn Neggers en ik heden, vrijdag negen december, een nieuwe dichtvorm: het Tilburgs sonnet. Er zijn acht spelregels om een Tilburgs sonnet te schrijven. Aangezien jullie uiteraard meteen aan de slag willen, en wij de beroerdsten niet zijn, hebben we vast vier voorbeelden geschreven, om je in te lezen. Succes!
Tilburgse sonnet
Thuis regent het leven beter
Wat ik je brom, meneer: de bedden kraken,
het bier was schraal, het brood was taai en oud.
Het rookhok stonk en was nogal benauwd
en ook de obers bleven maar verzaken.
En zelfs de huisgemaakte uiensoep
was met een liter maggi niet te nassen;
het gaf me ’s nachts een lauw en wee gevoel.
Ik leef mijn leven niet boven een loep,
maar, lakens, kussenslopen, ongewassen?
Is dit nou ‘Horeca, en kein geloel?
Men is er doof voor ieder boe-geroep…
Het liefst zou ik eergister nog verkassen!
Kortom, het blijft me een gênante boel.
Genante boel, wat ik je brom, meneer.
Martijn Neggers
–
Luid gezeur en brute genen
Zowat de hele dag is er gezeik:
van hier te breed en daar te lang, en zus
en zo, de trein rijdt niet en ook de bus
is er steeds niet, wat zijn dat voor praktijk-
en? Waarom blijf ik maar zo snipverkouden?
Wat is dit nu weer voor een weersomslag?
Verdomme, alles is te veel gevraagd.
Maar laten we het nu gezellig houden.
Wat heb ik aan dit vreselijk gedrag?
Want alle rust wordt zo meteen verjaagd
met ja en nee, en dat in twintigvouden.
Het is vooral ook heel veel zelfbeklag
van haar, je ma. Je moeder klaagt.
Je moeder klaagt zowat de hele dag.
Bas Jongenelen
–