Ik wandel kalmpjes langs de waterkant
Met mijn bejaarde, zeer demente oom
We stoppen bij een theehuis met een vlonder
Voor appeltaart met versgeslagen room
Hij kliedert kwijlend heel zijn rolstoel onder
Likt dan de resten smakkend van het chroom
Ik ben eraan gewend: niets aan de hand
Hoe heerlijk, zo te leven zonder schroom