Meestersonnet
Waarmee moet ik die regels nou toch vullen?
Sonnetten zijn een ergerlijke kwel
Petrarca bracht ons dichters in de knel
Vervolgens blufte Shakespeare met zijn spullen
Wel veertien regels, dat is veel te lang
Met acht heb ik het altijd wel bekeken
En nu zijn er nog zeven slechts verstreken
Och makkers, dat geraas: een martelgang
Dan moet ik zelfs nog rijmen volgens plan
Een leuke wending, ook niet te vergeten
Gebruik vijf voeten, jamben zijn hier wet
Maar als ik klaar ben, raak ik in de ban
En voeg ik mij vanzelf bij de poëten
Die, net als ik, toch door hebben gezet
1
Waarmee moet ik die regels nou toch vullen?
Ik zit hier aan mijn luxe schrijfbureau
Maar kom helaas niet lekker in de flow
Geen woord schrijf ik, ik doedel dikke krullen
Al kan ik meestal van sonnetten smullen
Dit wordt misschien toch echt mijn Waterloo
De laatste keren ging het ook al zo
Het valt me zwaar, dat zal ik niet verhullen
Zo’n sonnettette, ja, dat kan ik wel
Het lukt maar zo een limerick te schrijven
Een topootje? Geen kunst! Geen centje pijn
Hetzelfde geldt het Perzische kwatrijn
Maar zo’n sonnet kan mij tot wanhoop drijven
Sonnetten zijn een ergerlijke kwel
2
Sonnetten zijn een ergerlijke kwel
Maar dichtkunst eiste vroeger geen techniek
Men zag in poëzie niet echt muziek
Het was een ongedwongen kinderspel
Gebrek aan rijm ontlokte geen kritiek
Het metrum vond men evenmin van tel
Alleen oprechtheid oogstte kippenvel
Vormvastheid gold als danig excentriek
Die vrijheid deed men plotsklaps in de ban
Door virtuozen werd de toon gezet
Die Dante maakte dichten tot een hel
De vormvereisten rezen uit de pan
Als orgelpunt ontstond dat rotsonnet
Petrarca bracht ons dichters in de knel
3
Petrarca bracht ons dichters in de knel
door ernstig met vormvastigheid te dwepen
waarbij vaak op de inhoud werd beknepen
want lettergrepen waren meer in tel
Als dichters zijn verplicht tot een model
blijft het vooral bij tellen en bij strepen.
(Petrarca’s vader, heb ik wel begrepen
was tijdgenoot van Dante van De Hel)
Na hem wist het petrarkische sonnet
als literaire invasieve soort
bij ons ook poëziebundels te vullen
Er werden heel wat vallen uitgezet
Er werden heel wat wendingen gehoord
Vervolgens blufte Shakespeare met zijn spullen
4
Vervolgens blufte Shakespeare met zijn spullen
De veel geroemde schrijver van weleer
Die over zomerdagen zat te lullen
En over zijn of niet zijn en zo meer
Maar zijn sonnetten heb ik nooit gelezen
Nou, op de middelbare school misschien
Met poëzie moet je bij mij niet wezen
Ik heb de diepgang van een soepterrien
De vraag is wat ik zélf ervan ga bakken
En wordt de chute, de volta hier mijn val?
Dus laat ik niet zo op de meester hakken
Want zoveel rijmuitgangen is ook bal!
De sonnettist: hij lijdt. Aan geldingsdrang
Wel veertien regels, dat is veel te lang
5
Wel veertien regels, dat is veel te lang
Sonnettenleed is waar ik hier op duid
Sonnettenzweet, het breekt mij nu al uit
Ik haal het einde niet, zo ben ik bang
Geef mij maar iets behapbaars, lekker kort
Een topo of kwatrijn die timmer ik
Zo in elkaar, net als een limerick
Wat bibber ik zodra het langer wordt
Maar hé, kijk nou: we zijn nu al bij negen!
Och makkers toch, het raast hier zo voorbij
En is geenszins een martelgang gebleken
Die veertien regels vullen viel niet tegen
Ik kom dus terug op wat ik vroeger zei:
'Met acht heb ik het altijd wel bekeken'
6
Met acht heb ik het altijd wel bekeken
Wat zeg ik, één is meestal al genoeg
Maar zo te zien staat hier een flinke ploeg
Poëten om gedichten uit te spreken
En dat op zondagmiddag in een kroeg
Alwéér een hoogpoëtisch kletsverhaal!
Alwéér zulk zweverig gekoeterwaal!
Alweer zo'n platitudische moraal!
En waar dat laatste versje nou op sloeg?
Het is uit goed fatsoen dat ik me voeg
- Ik heb beleefd geklapt, en op het teken
Geglimlacht als de pointe daarom vroeg -
't Begint me per minuut meer op te breken
En nu zijn er nog zeven slechts verstreken!
7
En nu zijn er nog zeven slechts verstreken
Een fractie van de beren op mijn weg
Ze blijven stokstijf staan wat ik ook zeg
Hoe moet ik toch die straat hier oversteken?
De moederbeer kijkt mij begeerlijk aan
Twee ijsbeerjongen brullen luid om eten
Hun heerlijk maaltje staat van angst te zweten
Waar is mijn vechtlust in dit wreed bestaan?
Ik adem in en zet mijn eerste stap
Ze kijken weg, het kan ze weinig schelen
De straat is vrij, ik ben niet langer bang
Ik grap spontaan: ‘Ik ben geen berenhap!’
Maar dan, van links en rechts, ze zijn met velen…
Och makkers, dat geraas: een martelgang
8
Och makkers, dat geraas, een martelgang
Ik staar nu al een uur uit mijn kantoorraam
Geplaagd door een haast obsessieve dwang
Ook dit jaar ben ik Sinterklaas gehoorzaam
En dicht ik voor mijn neven en mijn nichten
Waarbij mijn vers moet rijmen op hun voornaam
Om mij tot deze kronkel te verplichten
Bijt ik me vast in Sandra, Dirk en Gerritje
En worstel met de naam in hun gedichten
Ik geef de rijmuitgangen írk en erretje
(Uiteindelijk is dat geen punt bij San)
Voorlopig uit vertwijfeling een sterretje
Want ook wanneer het eigenlijk niet kan
Dan moet ik zelfs nog rijmen volgens plan
9
Dan moet ik zelfs nog rijmen volgens plan,
wanneer ik mij terugtrek om te dichten.
Ik weiger om voor rijmloosheid te zwichten,
hoewel dat volgens veel poëten kan.
Noblesse oblige, ik ken mijn dichtersplichten,
al word ik er niet altijd vrolijk van.
De muze stelt zich op als een tiran,
maar zij kan ook geen wonderen verrichten.
“Je schiet niet op”, zo wordt mij soms verweten.
Wanneer ik zeg “Mij valt geen rijm te binnen”,
dan wacht mij hoon: “Je bent gewoon te laks”.
Ach, haalde ik de snelheden van Max,
dan zou ik in de Tarzanbocht gaan spinnen;
een leuke wending, ook niet te vergeten.
10
"Een leuke wending, ook niet te vergeten"
De oude dichter spreekt mij ernstig toe
Hoewel ik onaandachtig ben, en moe
Er wordt mij vaker apathie verweten
"Elisie, schrikkel-, rijkrijm zijn taboe"
Gedachten dwalen af naar avondeten
Ik luister niet meer naar zijn hartenkreten
Gedichten schrijven vind ik zo'n gedoe
Onwetend van mijn groeiend onvermogen
Ontrafelt hij de kern van het sonnet
"Een extra regel zal men nooit gedogen"
De theorie wordt breed uiteengezet
Verveeld kijk ik hem glazig in de ogen
"Gebruik vijf voeten, jamben zijn hier wet"
11
Gebruik vijf voeten, jamben zijn hier wet.
Wie zoiets leest, weet wat je kan verwachten:
een dwaze ziel, amechtig aan het trachten
z'n larie om te vormen tot sonnet.
Geheid dat elke druiloor vijf wel redt.
Maar wie heeft nou voor sneue jammerklachten
en pseudo-filosofische gedachten
per regel niet genoeg aan een kwartet?
Ook met een vijfde versvoet heb ik nooit
iets toe te voegen aan een lach of traan.
Een dichter? Nee, ik ben een Echte Man:
ik heb wat jambes op een hoop gegooid
en voeg een paar nog toe, onaangedaan.
Maar als ik klaar ben, raak ik in de ban.
12
´Maar als ik klaar ben, raak ik in de ban´
voorspelde ik mijn vrouw, die cynisch sprak:
´Jouw Vrije Vers-sonnet geeft ongemak,
puristen houden niet van nieuw elan´
Mijn focus bij gedichten lag op rijm
Van vorm of metrum had ik nooit gehoord
Die bron werd door dit forum aangeboord
Het vers in pasvorm: dat is het geheim
Dat keurslijf ging met dit besef gepaard:
wat moeite kost, is vaak de moeite waard
De vrucht is een sonnet in volle breedte
Nog fout? dan zoek ik heil bij de asceten
Correct? Laat mij dan spreken, licht vermaard:
´Ik voeg mij als vanzelf bij de poëten´
13
Ik voeg mij als vanzelf bij de poëten
Die mij begroeten als verloren zoon
Het rijmend spreken is hier heel gewoon
Terwijl het metrum strak is aangemeten
De verzen vloeien vlotjes van de tongen
Atleten zijn het in welsprekendheid
Er is geen druk, geen innerlijke strijd
De sfeer totaal relaxt en ongedwongen
Een luid gerinkel haalt mij uit mijn dromen
Vervlogen zijn de wisse woordenstromen
Ik ploeter weer als Piet op elk couplet
Op pakjesavond doen de chromosomen
Ons allen eer aan: neven, nichten, omen
Die, net als ik, toch hebben doorgezet
14
‘Die, net als ik, toch hebben doorgezet’,
begint een heer in rood gewaad zijn speechje,
‘ervaren het sonnet niet als korset.
Soms doet het pijn en knelt een ietsjepietsje,
het kan een hel zijn, een en al miserie
–maar daarna wenkt ons engel Beatrice.
’De spreker lijkt goed thuis in de materie
en draagt als hoofdtooi blaadjes, in een krans.
Zou hij het zelf zijn, Dante Alighieri?!
‘Haha, welnee, mijn naam is Doevendans.
Ik draag met carnaval graag rare prullen
maar hou persoonlijk meer van streekromans.
’Daar host hij weg. En hier sta ik, te brullen:
‘Waarmee moet ik die regels nou toch vullen?’