Mijn suikeroom
Zijn gulle hand valt niet te stuiten
Mijn suikeroom
Zijn komst is als een zoete droom
Wij gaan ons aan zijn snoep te buiten
Maar hij moet insuline spuiten
Mijn suikeroom
arm Utrecht, grauwe stad beneden middelmaat waar een van God verlaten toren staat
een tergend, stervend centrum, bijna doodverklaard de duivel loopt er traag een vloekend rondje om de kerk je blinde schepper kreeg zijn loon op stinkend Galgenwaard
je bent de zweer en bochel van de Heuvelrug vervuild museum van het lijden van de mensen vol trieste stumpers die hun tranendal verwensen zo onbeholpen, moedeloos en stug
een roestig knelpunt voor verdwaalde sleetse treinen de reiziger blijft angstig, doch verstandig, steeds aan boord hij wil beslist niet in jouw stadswoestijn verdwijnen bevreesd voor enge ziektes en voor moord die dreigen in de aardse hel van Catharijne