Al word je met verwijten overladen,
toch kom je niet tot woorden of tot daden.
Je staat daar maar zo’n beetje, heel bedeesd.
Je kookt van woede, meer dan duizend graden.
Hij heeft je tong verlamd: de trappengeest.
Je schuwt der Spraakkunst platgetreden paden,
bezaait der talen voor met rijke zaden,
zegt woorden die al eeuwen zijn verweesd.
Je snedig weerwoord is niet te versmaden,
maar altijd weer te laat: de trappengeest.
De woorden in je hoofd, het zijn nomaden
die zwoegend door een zuigend zompland waden
en nimmer zullen komen op het feest.
Welk dwaallicht heeft je schandelijk verraden?
Zijn hoonlach vult je hoofd: de trappengeest.