Wat Een Warhoofd (Вот какой рассеянный)
Ooit was er eens een warhoofd zeg
Dat woonde in de Zwembadweg
Hij wilde ’s morgens op zijn bed
Een hemd aandoen maar het leek net
Alsof zijn arm niet verder wou,
Het bleek een broekspijp en geen mouw
Wat was me dat een warhoofd zeg
Die kerel uit de Zwembadweg
Trok hij voor hij het huis verliet
Een jas aan, dan riep men: Die niet
Sloot hij zijn beenkappen wat nauwer
Dan riep er iemand: Niet de jouwe
Wat was me dat een warhoofd zeg
Die kerel uit de Zwembadweg
Hij had geen hoed bij ’t lopen op
Maar droeg een bakpan op zijn kop
Waar je normaal een laars vermoedt
Zat er een handschoen aan zijn voet
Wat was me dat een warhoofd zeg
Die kerel uit de Zwembadweg
Op een dag nam hij de tram
Die naar ’t station toe reed met hem
Hij opende een deur toen hij
Dit tegen de bestuurder zei: