Er woonde eens een boer in wat nu heet Klein-Zwitserland En op zijn land was op een dag een ezeltje gestrand Het beest dat droeg een rol met prima laken op zijn rug De boer dacht hebberig ‘ Da’s mijn‘ en pakte het toen vlug
Er woonde in zijn boerenbuurt een eerste klas coupeur Hij klopte met zijn laken bij die kerel op de deur Hij toonde hem zijn lap waarbij hij ongedwongen sprak ‘Maak jij voor mij een strak gesneden stadse mannen pak’
Hij toonde trots zijn nieuwe pak aan vrouwlief op de stee Zij schudde smartelijk haar hoofd en zei ’Dat valt niet mee Jij in dat slecht gesneden pak , je bent een parvenu’ De boer riep boos ‘ik ga terug, en zal hem, sodeju’
De boer die met een dikke stok naar de coupeur vertrok Zag tot zijn schrik dat de coupeur niet echt van stokken schrok En bovendien bleek deze man ook nog ontzettend sterk En stootte met een dikke naald in ’t boeren achterwerk
Een dikke naald, een dikke stok , het werd een nare strijd En met zijn tweeën op een geit recht naar de eeuwigheid