De zon schijnt heel wat feller dan haar ogen.
Ze heeft , vrees ik, haar lippen nooit gestift.
Mijn blik wordt naar haar borsten niet gezogen.
Ik raak ook van haar haren niet op drift.
Ik heb haar wangen zelden mooi zien blozen,
Haar nooit gezegd dat zij zo lekker ruikt.
Haar lichaamsgeur is niet bepaald als rozen.
Ik denk dat zij parfum niet eens gebruikt.
Wanneer ze praat, dat lijkt nog niet op zingen,
Vooral niet op mijn lievelingsmuziek.
En als zij loopt, krijg ik geen tintelingen.
Haar gang is boers, niet goddelijk of sjiek.
Maar toch, ze vindt in niemand haar gelijke
Als ik, verliefd, mijn lief zit aan te kijken.