Je bent een werkbij, zoemen mijn gedachten. Een poets- en wasvrouw, en een keukenmeid die nooit eens opvalt door afwezigheid, want ja, het vele werk dat kan niet wachten
Bij mij is altijd alles fris en schoon. Manlief zal dat met blij gemoed beamen. Mooi Truus, maar doe je morgen weer de ramen, die regen he, zegt hij vanaf zijn troon.
In mijn gedachten spookt nu een godin. Och dame, zegt ze, het is toch een schande, kijk eens naar uw gekloofde ruwe handen. Zeg géén oké, u bent toch geen slavin.
Want zij die met de speer vertrouwd was, Truus; Zij droeg jouw naam en maakte nooit excuus.
Bout-Rimé op het Schoonmaaksonnet van Inge Boulonois