Hij was gewoon een goeie vent
Gezond van leden en van lijf
Zijn naam was Bob
Hij trouwde met een mooie vrouw
Die bleek al gauw een vals serpent
Een takkewijf
Ze zeurde altijd aan zijn kop
Het was geklaag, gevit, gesnauw
En zeer frequent
Hij kreeg genoeg van haar gekijf
En hing dat krengig vrouwmens op
Aan kabeltouw