Ik deel hier apetrots het dankwoord dat Jean Pierre Rawie uitsprak tijdens mijn bundelpresentatie. Het verscheen ook als column in het Dagblad van het Noorden op 28-3-‘25.
https://youtu.be/MsIkUrbv5ak?si=a65PFVLf6SuvwtQh
Column Jean Pierre Rawie, DvhN 28-03-2025
Dichtplezier
In de Nederlandse literatuur is humor verdacht. De lezers hebben in het algemeen liever iets opbeurends dan iets naargeestigs, maar wil je als schrijver serieus genomen worden, moet je geen geintjes maken.
Godfried Bomans was de meest gelezen en geliefde auteur van zijn tijd, maar zijn onweerstaanbare geestigheid leidde ertoe dat hem nooit enige letterkundige onderscheiding ten deel gevallen is. Zelf gekscheerde hij dat hij, staande voor zijn kast met decoraties, niet tot een keuze kon komen, en uiteindelijk de voorkeur gaf aan algehele onthouding.
In de poëzie is bittere ernst helemaal een sine qua non . Een dichter wordt geacht zich 24 uur per dag uitsluitend met de wezenlijke dingen bezig te houden, waarbij geen ruimte is voor enige relativering.
‘Soms een dichter’
Adriaan Roland Holst, die ook in geschrifte snedig uit de hoek kon komen, droeg er zorg voor dat die kant van zijn persoonlijkheid in zijn verzameld werk nergens aan de oppervlakte trad, maar toen een geïmponeerde dame hem vroeg of hij ‘soms de dichter Roland Holst’ was, antwoordde hij: ,,Soms, mevrouw, soms.’’
Het wil er bij letterlievenden niet in dat een muzenkind, dat deel heeft aan de diepste geheimen der schepping, daarnaast ook frivool en ironisch kan zijn. Ik weet uit ervaring dat één lichtzinnig gedicht je jarenlang het stigma van light verse -poëet kan opleveren, en light verse , waarvoor in het Nederlands het woord ‘plezierdicht’ bedacht is, wordt door het literaire establishment met de nek aangekeken, alsof het louter vrijblijvende oppervlakkigheid zou betreffen.
Hongerige wolven
Vrijwel alle plezierdichters die ik ontmoet heb, zijn daarentegen veeleer melancholieke naturen, van wie je de indruk krijgt dat ze lachen, omdat huilen niet meer helpt. De onbetwiste meester van het lichte vers te onzent was Drs P, die ik goed gekend heb. Hij liet zelden het achterste van zijn tong zien, maar dat hij er een onbekommerde wereldbeschouwing op nahield, nee.
Weinig fans realiseren zich dat zijn teksten, waarin voortdurend mensen op akelige wijze aan hun eind komen, inhoudelijk behoorlijk schokkend zijn. De Commensaal gaat over een lustmoordenaar, in Dodenrit valt een hele familie ten prooi aan hongerige wolven, de Veerpont vergaat met man en muis, De gezusters Karamazov doet verslag van een gifmoord. Zo zou ik door kunnen gaan. Lachen!
De grote verdienste van het plezierdicht, nu de ‘officiële’ poëzie steeds meer ontaardt in onsamenhangende wartaal, is in mijn ogen het vasthouden aan de traditionele versvormen voor komende generaties, want het effect van de frappe staat of valt met ’s dichters techniek.
Bart Adjudant
In dat licht is het zot dat virtuoze vaklieden als Kees Stip, Driek van Wisssen of Ivo de Wijs niet tot de canon gerekend worden. Het is alsof Heine niet bij de Duitse poëzie hoort, omdat je dikwijls moet grinniken als je hem leest.
Een recente loot aan deze stam is Een vers is als een vat gedestilleerd van Bart Adjudant. Ook hier weer de achter briljante scherts verborgen boodschap dat het leven geen lolletje is, en meer grim- dan glimlachjes. Bij het laatste sonnet over een vroeg gestorven kindje, is zelfs elke associatie met plezierdicht misplaatst. Wel spreekt uit iedere bladzijde van deze bundel de troost van waarachtig dichtplezier.