De vorige week woedde er op een van deze fora een hevige discussie over het enjambement. Inzet was de formulering in “Versvormen” van de regels die Drs. P voor het ollekebolleke heeft ontwikkeld. Omdat de standpunten onverzoenlijk leken, heb ik Drs. P een briefje geschreven en hem gevraagd hoe het nou precies zat. Hij antwoordt o.a.: “Zelf meen ik vrij zorgvuldig te zijn op dit gebied en vermijd ik tweedeling van staande uitdrukkingen (z.o.z.).” Eigenlijk zegt hij daarmee dat zijn ollekebollekes aan de regels voldoen.
Dat Drs. P zich beroept op de zorgvuldigheid waarmee hij zijn ollekebollekes schrijft, geeft m.i. dan ook aan dat Jaap van de Born gelijk had toen hij het probleem terugbracht tot een interpretatiekwestie van het begrip “enjambement”. Wel vraagt de Drs. nog of ik hem met een voorbeeld wil toelichten wat bedoeld wordt met “syntactisch enjambement”, een ook voor mij vrij cryptische term die tijdens die discussie viel en die ik in mijn toelichting aan hem had overgenomen. De verwijzing “z.o.z.” ging over het volgende, typische Heinz Polzer gedicht:
Ik schoot vanmorgen als
Gewoonlijk in de kleren
En opende mijn deur:
Daar stond de wijkagent
“Mijnheer,” (hij lachte vals)
“Ik moet u arresteren
Als zijnde de auteur
Van dit enjambement”