op klanken uit een dwarsfluit danst de tijd
de kijker wordt van alle zorg bevrijd
al klinkt een toontje soms een tikje vals
hij gaat van menuet naar Weense wals
zijn voeten werpen stof op van de straat
het stuift en wervelt rond in driekwartsmaat
geen man of vrouw die weerstand bieden kan
en zelfs een mankend kind raakt in zijn ban
ze sluiten aan, vergeten waar ze zijn
maar als de schemer in de straten komt
ontbloot het duister hun geheime pijn
die nacht zijn straat en wijk verlaten, dood
de klanken van de dwarsfluit zijn verstomd
de gevels kaatsen slechts de laatste noot