In Boskoop kregen boskamelen
Op school last van hun neus en kelen
Ze waren allen goed de klos
Kort na dat uitje uit het bos
Tja, hooikoortstijd en heel de klas
Ging doodleuk naar een bloemenkas
duizend pluimen wuiven, duizend pluimen in de wind ze wuiven naar de ruggen op de brug duizend pluimen wuiven, maar niemand die het ziet geen mens draait om of wuift een keer terug
duizend pluimen buigen in de winterkoude wind ze huiveren en buigen naar de grond maar niemand hoort gefluister wat de grond er nu van vindt omdat de grond tot nu toe nergens iets van vond
duizend pluimen ruisen voor de bruidegom en bruid voor de uiver en de buizerd in de lucht maar dan: welk wezen luistert naar dat suizende geluid? ze ruisen zacht met af en toe een zucht
pluimen, het is duidelijk, u hebt het al verbruid bij de luiaard en de ruige karekiet oh pluimen lief, die enkel op verguizing bent gestuit alleen voor u zing ik mijn droevig lied (uit)