Vrij vaak noemt men mij obstinaat
(Die drankfanaat heeft mij geschaad)
Dat zal dan wel, dat boeit me niet
(Geen ommekeer in het verschiet)
Gehecht ben ik aan bankgenoot
(Hij zoop vanaf de moederschoot)
Nee, niet die vrouw die domineet
(Een dweil, een zak, een slappe scheet)
Maar wel mijn vriend, de avondneut
(Het stopt niet bij een kleine scheut)
Want elke dag weer geeft ie leut
(Daarover zei mijn therapeut:)
Verzacht al mijn relatieleed
(Zo'n kwal die altijd patjepeet)
Mijn schoenen staan vaak vol met lood
(Terwijl jij zo hebt aangepoot)
Maar toch zing ik het hoogste lied
(Die man verdient de zwarte piet)
Mijn jonkie is mijn toeverlaat
(Dus: toe, verlaat die neuropaat)
Bankgenoot was schootgenoot. Voor betere weergave, zie de afbeelding in een reactie hieronder.