‘Hoe naar ziel en lichaam staat het?’
vroeg ik aan de bleke Ad.
‘Nou, mijn lichaam heeft – nu gaat het –
danig op zijn ziel gehad’.
Mijn naam luidt in ’t Latijn
Lepisma saccharinum;
totaal misplaatst zou zijn
het adjectief ‘chagrinum’.
Want ik lust ieder boek,
ben dol op elke schrijver
en voel me als een snoek
in een forellenvijver.
Ik nuttig als ontbijt
bij voorkeur werk van Tachtig.
En lunch ik, dan is Feith
noch Cats me ooit te machtig.
Maar laatst had ik een deel,
een encycliek uit Rome,
dat was zelfs mij te veel
en niet om door te komen.