Een goed idee, zo’n drankkast op je steen!
Een sleuteltje kreeg ieder van mijn vrinden.
’t Zijn Zeeuwen, zuinig, dus is iedereen
voor gratis schnaps hier nog een tijd te vinden.
Dacht ik. Maar nee, ’t zijn happers, een voor een:
wel zelden zag men drank zo snel verzwinden!
Al na een dag lag ik weer, doodalleen
in rust en stilte vredig te ontbinden.
Doodstil en doodalleen? O neen.
Vertroostend ruisen boven me de linden
en aanspraak heb ik hier van menigeen
die, net als mij, geen zon meer zal verblinden.
In geur van heiligheid stierf deez’ en geen.
En ik ging, ach, in geur van jajem heen.