Een kaler aarde, boom- en waterloos, bestaat er niet.
Gelijk de leegte die in nevels voor mijn ogen hangt
en mijn verharde hart beroert dat mateloos verlangt
naar wilde weidebloemen, het bepluimde oeverriet.
Dat keienpaadje naar de witte woning aan het spoor
-waar wilde wingerd zich had vastgebeten rond de eik-
is weggevaagd. Er komt een multiculti woonerfwijk
te bouwen op het liefste dat ik uit het oog verloor.