spijkers

Het staat gedrukt in klei en Bijbelboeken
Gij zult uw spijkers bij laag water zoeken
Maar timmerlieden klaagden steen en been
Want Noachs ark viel telkens weer uiteen
 
Nu wordt de duimschroef stevig aangedraaid
Er is geen mens die nog naar spijkers graait
Niet tussen eb en vloed of in een kwel
Als Jezus van ‘t kruis valt, dán nog wel
 
Ik zing voor u nu dit verdichte lied
De uitleg van de verzen boeit mij niet
Ik vind het boud, dat mag u best wel weten
Dat ongerijmd gebeuzel van estheten
 
Ik ben een zeegarnaal in niemandsland
En wat me pakt is puur een kinderhand
 

 

Log in

Gebruikersnaam en wachtwoord:

Zoeken

Forum Recent

Uit het archief

De Pruimenboom (Utrechts sonnet 14)


Jantje zag eens pruimen hangen,
o! als eieren zo groot.
Hevig was zijn pruimverlangen,
schoon zijn vader 't hem verbood.

Hevig was zijn pruimverlangen.
Diepe somberheid ontsproot.
Aaltje met de rode wangen
zag hem zitten in de goot.

Aaltje met de rode wangen
werd zijn redder in de nood.
Hevig was zijn pruimverlangen,
schoon zijn vader 't hem verbood.

Midden in de pruimentijd
raakte Jan zijn onschuld kwijt.


De titel en de regels 1,2 en 4 zijn van Hiëronymus van Alphen. De titel is voorzien van een tussen-n, die sinds 1995 in zwang is.