Schept uit een wolk een sok
van God. Hij ziet de zon
als grote ploert, de maan als stuk
meloen en tijd als zee van zand
waarin hij zelf ontregeld strandt.
De dichter is ook wel een koe
loeiend van gezwollen vragen,
grazend in gevoelig gras
maar in zijn hart wou hij nog steeds
dat hij twee hondjes was.
Talend naar clichés in spe
speelt hij zoetjes in zijn eigen
hutje of hermetische paleis.
Zijn rede geeft de zekerheid
te schrijven voor de eeuwigheid.
In die staat van veel genade
legt hij daags een inktvers vers,
soms ongerijmd, soms rijm erin.
En zo vermaakt hij zich en ons
en spelt gewoon zijn eigen zin –