Als schemerlicht het raam verduistert
hef ik het glas en weet mij even
door zoete eenzaamheid omgeven
terwijl mijn stem je naam weer fluistert.
De maan werpt kilte door het glas;
Ik pook de haard op en de vonken
verstuiven tot zij, weer verzonken
versmelten in de rode as.
En al de jaren die vergleden,
de levens en de lijdensduur;
zij vallen samen in het vuur
als was het een moment geleden.
(Uit: De tijd vliegt, maar de dagen gaan te traag, )