Er komen maar allemaal nieuwe dichtbundels uit, dus ik ben ook maar aan de slag gegaan en binnenkort verschijnt 't Is toch niet waar! een bundel over bedrog.
Hier een voorproefje uit het hoofdstuk over literair bedrog:




Image
 
Thy wit is quick and capable thy rhyme
Conversant with my heart art thou and sly
Thou giveth words where I have never spoken
  
I swear against the truth so foul a lie
For pride and reputation hath thou token
My beauty's pattern idly sold to men
 
My Spirit, qui'tly dreaming, now awoken
Cries: “Draw no lines there with thy antique pen
Sir, I forbid thee this most heinous crime!
 
Though people see thee fair and thought thee bright
Thy art is black as hell, as dark as night!”
 
                                       William Shakespeare

De 18-jarige William-Henry Ireland vervalste in 1794 een aantal Shakespeare-parafernalia om zijn vader, een fanatiek bewonderaar, voor de gek te houden.
Toen ook kenners erin bleken te trappen was er geen houden meer aan: een onafzienbare stroom notariële akten, theaterrecettes, brieven tussen koningin Elizabeth en de schrijver, liefdesbrieven (met haarlok), sonnetten en het manuscript van King Lear overspoelde Engeland.
Toen hij ook nog op de proppen kwam met een onbekend (geheel door hemzelf geschreven) toneelstuk, Vortigern and Rowena, stortten argwanende geleerden zich op hem en Shakespearekenner Edward Malone kwam met een 424 pagina's tellend boek (met 200 voetnoten) Onderzoek naar de authenticiteit van bepaalde gemengde brieven en notariële akten, waarin hij geen spaan heel liet van Williams noeste arbeid.
Hoewel diep gevallen, werd hij hierdoor toch beroemd en velen wilden graag in het bezit komen van zo'n befaamde vervalsing. Hierop begon hij een nieuwe carrière met het vervalsen van zijn vervalsingen en kwamen vele identieke, originele, valse Shakespearedocumenten in omloop

Log in

Gebruikersnaam en wachtwoord:

Zoeken

Forum Recent

Uit het archief

Nee, niet weer!

Stupide voorjaar, koleriek geluid!
Het onkruid schiet gemeen de aarde uit,
mijn grote rozenbed schreeuwt om zijn snoei
en overal drenst speenkruid, schel in bloei.

Het hoge grasveld kijkt mij tergend aan.
Een mol is sarrend door het perk gegaan,
terrassen zitten onder kwelziek mos
en vogels krijsen al mijn weerzin los,

dus van mijn huis met tuin heb ik veel spijt.
In maart reeds baal ik van de wrange plicht
de klussen weer alleen te moeten klaren

en sinds het tieren van de grijze haren
heb ik rond half april steeds spit, wellicht
vandaar dat men ook spreekt van passietijd.



Uit: "De Tweede Ronde", herfst 2004