Waar Heinz Polzer klein van gestalte was en zich met houterige, maar verende tred voortbewoog, om zo onopvallend in de massa te verdwijnen, was Henri Hubertus van Kol (1852-1925) een reusachtige, flamboyante gestalte met brede gebaren en zware stem, die in ieder gezelschap opviel en er zijn stempel op drukte. De invloed van deze man zou generaties doorwerken.
Er zijn tussen Heinz en zijn grootvader opmerkelijke overeenkomsten, terwijl ze tegelijkertijd in menig opzicht elkaars tegenpolen waren.
Heinz maakte in de meidagen van 1940 als lid van het Rotterdams Studentencorps Hermes het Bombardement mee en zag vanaf een dak, blussend als vrijwilliger, de Bijenkorf brandend instorten.
Hij zat een half jaar in de gevangenis – wat hij stoïcijns onderging - wegens een studentikoze grap over de bezetter, werd na een tweede grap voor het vuurpeloton weggesleept door de Zwitserse ambassade en bracht de oorlog verder door als hospitaalsoldaat in het neutrale Zwitserland. In 1945 reisde hij als vrijwilliger van het Rode Kruis naar het bevrijde Parijs, waar hij piano speelde voor de Amerikaanse militairen.
Overigens onder het minder Duits klinkende, aan zijn opa ontleende alias ‘Henry van Kol’.
Als reclameman van Unilever maakte hij in het zinderende, hectische Indonesië van 1958 de Permesta/PRRI opstanden, de moordaanslagen op Sukarno en de dramatische deportatie van de laatste Nederlanders en Indo’s mee. Hij mocht blijven, als Zwitser.
Zo beleefde hij historische gebeurtenissen: als toeschouwer en buitenstaander.
Zijn grootvader was als student in Delft mede-oprichter van de vrijdenkersvereniging De Dageraad en actief als vurig revolutionair. Ook hij reisde af naar Parijs, tijdens de opstand van de Commune in 1870, om actief deel te nemen aan de strijd, alleen om er al in België achter te komen dat de opstand net was neergeslagen.
Opmerkelijk is dat in 2012, meer dan 140 jaar nadat zijn grootvader mede de stoot gaf tot de geboorte van het blad, in De Vrijdenker een gedicht verscheen van Drs. P :
“Ooit, ergens, had een man een kloek idee
Het werd scenario – Hij was briljant
En welbespraakt; het volk kwam aangestoven
“Er is één God, en ik ben Zijn gezant
Veelgodendom valt niet meer te geloven”
Hij stichtte tempels, stelde priesters aan
“Hosanna! Alle zegen komt van boven!
Wat heerlijk om daar geld aan af te staan!
Wij zijn het uitverkoren volk! Hoezee!”
Theologie – wat heeft die om het lijf?
Het is gewoon een lucratief bedrijf”
dat naadloos aansluit bij de opvattingen van zijn opa, zoals verwoord in het studentenblad Vox Studiosorum na zijn aansluiting bij de vrijdenkers: “zijn tegenpartij had hem betwist, dat algemeene menschenliefde iets anders zou zijn dan het beginsel van de christelijke leer.
Van Kol hield echter vol, dat beide van elkaar moeten worden onderscheiden, want in tegenstelling met den Christen handelt hij, die de leer van de humaniteit als richtsnoer voor zijn daden neemt, ‘niet uit hoop op vergelding in een onbewezen volgend leven’.
Hij beschouwt zich ook niet als een schepsel Gods, doch als een lid van het menschdom: ‘Hij heeft geen eerbied voor een God, doch eerbiedigt den mensch. Voor hem is ieder mensch, hoe slecht, hoe diep gevallen hij ook zij, oneindig meer waard dan elke God, dien men ooit verzonnen heeft, of nog verzinnen zal’” (J.A. Stokvis in Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1932).
Heinz (onder, tweede van rechts) als eerstejaarsstudent in 1939
Waar Heinz’ observaties in de achterbuurten van Rotterdam tijdens zijn studententijd leidden tot het onsterfelijke lied ‘De commensaal’, leidden die van zijn opa als student in de achterbuurten van Delft tot diens aansluiting bij de Eerste Internationale en een levenslange strijd voor het Socialisme.
Van Kol was mede-oprichter van de SDAP en correspondeerde met, en ontmoette Marx, Engels, Kautsky, Bebel en alle grote namen uit die wereld en reisde onvermoeibaar de wereld rond.
Wie heeft, zoals Heinz, een grootmoeder met een poëzie-album met versjes van o.a. Domela Nieuwenhuis, Engels, Kautsky, Kropotkin, Karl Liebknecht en Adler?
Heinz heeft nooit zijn bewondering voor zijn grootvader onder stoelen of banken gestoken, wegens diens eigenzinnige opvattingen en vooral om de persoonlijke moed die hij toonde bij demonstraties en politie-optredens, die toen niet mals waren en met getrokken sabels gepaard gingen.
Maar de dictaturen en het dogmatisme waar deze idealen toe leidden stootten hem af.
(Wordt vervolgd)